|
De Western Swing van Ida Red
En “Maybellene" is duidelijk gemodeleerd naar “Ida Red”, een Western Swing hit uit 1938, van Bob Wills & The Texas Playboys. Vrolijke violen, lollig gezongen voordrachten en dan ineens zeer swingende (steel) gitaar- en trompet solo’s. Naar de huidige maatstaven klinkt dit misschien wat nuffig, maar het vakmanschap is enorm en alles staat in het teken van de swing.
Chuck Berry zong “Ida Red” vaak in, wat hij noemde, de “salt and pepper” clubs, plekken waar zowel blanken als zwarten samenkwamen. Hij nam op aanraden van Muddy Waters een demo mee naar Chess Records met zijn R&B-versie van “Ida Red”, die hij “Ida May” had genoemd.
Platenbaas Leonard Chess was erg gecharmeerd van “Ida May” en van het feit dat een blanke ‘hillbilly’ song gezongen werd door een zwarte man. Hij veranderde de titel van “Ida May” naar “Maybellene” en vond dat Berry wel een wat vettere sound kon gebruiken en voegde een bassist en een maracas speler (Jerome Green, van Bo Diddley) toe aan de line-up. En ook de tekst werd herschreven om beter te kunnen aansluiten bij de beleving van de teenagers van toen. Met als resultaat: een enorme hit waarvan de sporen nauwelijks meer terug waren te leiden tot “Ida Red”.
Na “Maybellene” volgden nog meer grote rock ’n roll hits voor Berry - “Roll Over Beethoven”, “Too Much Monkey Business”, “School Day”, “Rock And Roll Music”, “Sweet Little Sixteen”, “Johnny B. Goode” en “Carol” - ze stonden allen op het repertoire van vele Britse Mersey-pop en rock outfits uit de jaren ’60 - The Beatles, Gerry & The Pacemakers, The Shadows, The Animals, The Kinks en natuurlijk de Stones.
De opvallende gitaarstijl van Berry valt terug te voeren op een aantal R&B en jump ’n jive platen uit de veertig- en vijftiger-er jaren - bijvoorbeeld “Ain’t That Just Like A Woman” van Louis Jordan waarvan de openingsriff (gespeeld door gitarist Carl Hogan) duidelijke overeenkomsten vertoont met “Johnny B. Goode”. En op “Saturday Night Fish Fry, Part 1” van Louis Jordan & His Tympany Five (1949) hoor je de latere echo’s van Berry’s “Reelin' and Rockin’” terug.
Heftige gitaarlick
Een andere invloed op Berry’s gitaargeluid valt te bespeuren in T-Bone Walker’s “Mean Old World” (1942), een langzame blues die begint met een zorgvuldig opgebouwde solo die uiteindelijk uitmondt in een heftige gitaarlick op één akkoord (ong. na 50 seconden), waarop Berry zo’n tien jaar later het patent op zou hebben.
In Engeland brak Berry pas goed door in 1958 met “Sweet Little Sixteen” dat de top 20 van de charts wist te bereiken. En toen de Rolling Stones in 1962 hun eerste optreden wisten te regelen (zie vorige blog) stonden er veel nummers van Berry op hun set list.
De Stones zijn zwaar schatplichtig aan Berry, dat bewijst wel het feit dat de band maar liefst tien keer een nummer van hem heeft opgenomen (zie volledige lijst onderaan deze pagina). De Stones wisten de rock ’n roll stijl van Berry feilloos te matchen met hun andere twee roots-invloeden uit die tijd - de blues en de R&B.
“Carol” is hier een goed voorbeeld van: met de strakke riffs van Brian Jones en Keith Richards, ondersteund door extra handclaps, weten de Stones een zeer overtuigend en energetisch hitgeluid te creeëren. En “You Can’t Catch Me”, Berry’s relaas over een heel hard rijden in een “souped-up ‘air-mobile’ down the New Jersey Turnpike”, krijgt door de versie van de Stones een wat aardser en minder gehaast gevoel mee, mede door Jagger’s nausale voordracht. En 50 jaar na dato, spelen de Stones nog steeds Berry-songs tijdens hun concerten.
|
|